top of page
  • Foto van schrijverGeorgia Marie

EEN - de explosie


Het was een donderdag. Mijn lief was niet bij me blijven slapen, omdat hij de avond voordien moest optreden. Dus sliep hij in zijn eigen bed. De laatste tijd vond ik hem wat afstandelijk, maar ik wist niet waarom. En ik vroeg het hem niet, want ik was bang voor het antwoord. Ik deed wat ik altijd goed kon: doorgaan en doen alsof alles prima in orde was. Ik leg nog nét geen struisvogeleieren. Anders hadden we elke ochtend een uitgebreid ontbijt.


’s Ochtends dacht ik lang na over het berichtje dat ik hem voor Valentijn zou sturen. Ik maakte een video waarin ik hem kort vertelde hoe graag ik hem zag. Ik wenste hem een fijne dag en gooide er wat luchtkusjes tegenaan. Verzonden. Klaar. Op weg naar school.


Ik stond al 12 jaar voor de klas. Eerst zes jaar in Wallonië en dan zes jaar in Vlaanderen. Lesgeven was intussen een routine geworden. Ik liet me niet meer omverblazen door ouders die het beter dachten te weten... Of toch niet volledig. Er stond altijd wel ergens een ingebeeld paaltje waaraan ik me overeind kon houden.

Op school stommelden we met 26 het kleine lokaal in. 25 elfjarigen en ik. Mijn gsm legde ik, zoals altijd, op mijn bureau. Het geluid stond af, maar als mijn lief me wat zou sturen, had ik het sowieso wel gezien. Mijn ogen registreerden binnen een nanoseconde wanneer het schermpje oplichtte.

We pakten onze spullen uit. Ik luisterde naar de excuses waarom toetsen niet waren ondertekend. Waarom oefeningen niet waren gemaakt. Waarom boeken nog thuis lagen. Ik luisterde naar de verhalen over de avonturen die de kinderen hadden meegemaakt op woensdag namiddag. Ik reageerde telkens weer, want dat is waarom kinderen je verhalen vertellen: ze willen gehoord en gezien worden en ze willen reactie. Ik hoorde hen, ik zag hen, ik toonde de interesse in hun uitstap naar de Colruyt waar ze achter hengelden.


En toen begon de les.

Ze waren niet altijd even stil. Dat waren ze nooit in mijn lessen. Maar ze luisterden wel aandachtig en maakten hun oefeningen met of zonder mijn hulp. Ik vond het wel erg vermoeiend. Waar ik vroeger met gemak een hele dag de kinderen entertainde, was ik nu helemaal leeggezogen tegen de speeltijd van 10 uur. Dat was al een paar weken zo.

Ik ging om 10 uur niet meer in de leraarskamer zitten. Vroeger zat ik er steevast op mijn stoel dichtbij de koelkast. Zonder het ooit luidop te zeggen, was dat mijn plaats geworden rond de tafel in de leraarskamer. De rest ging zitten waar er plaats was, ik had nood aan die structuur.

De laatste weken verdween ik in mijn klaslokaal. Nadat ik de kinderen naar de speelplaats had gebracht, sleepte ik me opnieuw de twee verdiepingen naar boven. Ik deed de deur dicht, het licht uit en ik zat als een standbeeld op mijn stoel. Wanneer ik in de verte de bel hoorde, stond ik vermoeid recht, keek in de spiegel vol vingervlekken, rechtte letterlijk mijn rug en ging de twee verdiepingen weer neer en op.


We gingen verder met taal en Frans. We vulden de agenda in met lessen en taken en niet vergeten-memo’s. En ’s middags stonden we allemaal achter onze stoel, klaar voor het gebed. Zo ging het elke dag opnieuw.

De kinderen renden druk naar buiten. Ze hadden zich dan ook al een halve dag rustig moeten houden en toelaten dat hun hoofd werd volgepropt met nieuwe kennis. Ik wilde even hard mogen schreeuwen en rondrennen en tegen voetballen stampen zodat ze over het hek vlogen. Maar ik stond aan de deur van de refter, klaar om een uitgelaten bende van zo’n 250 leerlingen binnen te laten en te eisen dat ze in ab-so-lu-te stilte hun boterhammen, soep of warme maaltijd aten.

Wij, volwassenen, aten nooit in stilte. Het was dus eigenlijk onbegonnen werk om absolute stilte in de refter te eisen. Maar we deden het toch, elke keer opnieuw. Hand in de lucht, wachten tot het stil is, de timer instellen, de kinderen aanmanen tot nóg meer stilte wanneer de timer had gepiept dat het stiltemoment voorbij was… Waanzin.

Die hele dag al was er een stemmetje in mijn hoofd dat me vroeg: Wat sta jij hier eigenlijk nog te doen? Maar ik had geen antwoord klaar, dus deed ik verder. Struisvogeleieren coming right up


Een van de kinderen deed nogal stoer en vrank. Hij slenterde na etenstijd door de gangen, wilde zijn bal gaan halen. De regels zijn duidelijk: de kinderen mogen niet op eigen houtje door de gangen lopen wanneer ze buiten moeten spelen. Dat gaat over veiligheid. Dat gaat over regels volgen. Hij vond er niks aan en bleef doordrammen en zeuren en jammeren. Ik werd er knettergek van.

Hij droop uiteindelijk af, terwijl hij nog mompelde dat ik een trut was. Dat zijn de leerlingen van nu, dacht ik nog. Ik had de energie niet meer om ertegenin te gaan. Dan was ik maar een trut. Ik ging naar de leraarskamer, want ik had honger en moest ook nog een heleboel werkschriften verbeteren. 25 van wiskunde. 25 van taal. 25 van Frans. En de tijd gaat nú in!

Wilt ge nu eens weten wat diene kleine tegen mij zei?, begon ik mijn verhaal tegen mijn parallelcollega. Zij was al volop aan het verbeteren. Ze keek op en liet mij uitrazen, want ze wist dat ik het nodig had. Mijn hart luchten.

En toen gebeurde het...


Een andere collega vond het allemaal best grappig. Ik had het waarschijnlijk ook grappig gevonden, als ik niet zo moe was en meer zin had om gewoon de hele dag in bed te liggen huilen. Maar niet nu. Nu vond ik het allesbehalve grappig. Hoe ik tegen muren leek te praten in de refter. Hoe mijn oren continu suisden. Hoe iedereen me vroeg of ik net had gelopen want ik klonk zo buiten adem.

Ola, het is de tijd van de maand. Blijf eens kalm, zei hij. Hij lachte. Ik ontplofte. Letterlijk. Dàt is het moment waarop mijn leven officieel werd ingedeeld in voor de burn-out en na de burn-out. De plomb was onherroepelijk gesprongen. Voortaan was ik opgebrand. Uit. Uitgedoofd.

Al voelde ik me allesbehalve uitgedoofd toen de pasta carbonara door de leraarskamer vloog en ik het blikje Tönissteiner met een extra harde klap op de tafel zette. Iets moest er stuk. Mijn lunch, de tafel, de vork in mijn hand...

Het werd uiteindelijk mijn hoofd. Daarin knapte iets. Ik kreeg een waas voor mijn ogen en hoorde alleen nog maar een luide pieptoon in mijn oren. Ik wilde weg. De muren leken op me af te komen en kinderen fladderden vrolijk door de gangen. Ik werd er gek van, van hun onwetende vrolijkheid. Ik kon nergens heen. Ook op het toilet kon ik me niet schuilhouden. Waar ik ook naartoe ging, ik bleef nog steeds bestaan. En dat was op dat moment té vermoeiend. Dat kon ik niet.


Daar stond ik dan, met restjes carbonara in mijn haar. Mijn tanden klapperden. Mijn benen bibberden. Ik kon niet ademen. Ik kon niets zien. Het is mijn parallelcollega die de directeur heeft verwittigd, heb ik later vernomen. Zij zag: dit komt niet goed.


Jij en ik gaan even wandelen, zei mijn directeur. We verlieten de school en slenterden door de stad. Hij rookte. Dat detail is me altijd erg bijgebleven, al weet ik zelf niet waarom. De rest is vaag. Ik ken mezelf. Ik vermoed dat ik lelijke dingen heb geroepen naar collega's. Woorden die ik op dat moment meen, maar die snijdend hard en ijskoud binnenkomen. Ik ben een emmer die overloopt. Alle kleine ergernissen bewaar ik om je nadien om de oren te slaan met één grote vuurbal van frustratie en gal. Ik kegel je in een gladde beweging compleet omver.

Ik had het al van maandag zien aankomen, zei hij. Ik knikte alleen maar. Hij had mijn struisvogelkop ook uit het zand mogen trekken, hoor. Dan had ik dit ook zien aankomen. Maar hem de schuld geven van het gebeurde, zou erg fout zijn. Niemand kan je burn-out zomaar tegenhouden. Vergeet dat. Wanneer je voorbij een bepaald punt bent, heeft alleen de burn-out zélf nog controle over je burn-out. Het is dus zaak om nooit tot op dat specifieke punt te komen. Maar ik was er ver voorbij, en dan nog honderd meter verder.

Hij vroeg me of hij iets voor me kon doen. Ik wist wel een paar dingen: doe de wereld stoppen met draaien, stil dat vervelende gezoem en gepiep in mijn oren, doe alle schuifjes in mijn hoofd weer dicht... Ik bedacht me dat ik een zakdoekje nodig had, want ik voelde het snot op mijn bovenlip druppen.

Ik zweeg en schudde mijn hoofd. Het enige wat ik zei - en nadien nog heel vaak zou herhalen - was: Ik weet het niet. Ik weet niets meer. Dat gevoel is heel lang aanwezig geweest. Als ik probeerde na te denken, blokkeerde alles. Ik kon geen woorden meer vormen. Mijn hoofd zal vol blubber en smurrie. Het was alsof er een tienkoppig monster in me wakker was geworden en ervoor zorgde dat ik zelf niets meer kon. Dat monster controleerde me van kop tot teen.


Die avond hadden we vergadering. Daar hoefde ik van de directeur niet naartoe. Ik mocht naar huis. En vrijdag mocht ik ook thuisblijven. En maandag zouden we ook nog wel zien. Maar de kinderen dan!, vroeg ik. Wat zou er met hen gebeuren als hun juf er niet was? Ik had geen afscheid genomen. Ze waren gewoon naar de eetzaal vertrokken en we gingen het in de namiddag over de middeleeuwen hebben.

Ze hebben niets aan een juf met rood opgezwollen ogen en restjes carbonara in haar haren, zei mijn directeur heel rustig en vriendelijk. Daar had hij wel een punt. En dus ging ik naar huis. Voor ik vertrok draaide ik me nog om en beloofde dat ik er maandag weer zou staan. De directeur knikte met een begripvolle blik in zijn ogen. We zien je wel wanneer je er klaar voor bent, zei hij. En weer antwoordde ik zelfzeker dat ik er maandag zou staan. Stoer, stevig, dapper als altijd.

Op donderdag, 14 februari 2019 verliet ik de school. Ik ben op maandag niet gaan werken. En geen enkele andere dag van het schooljaar.

Het licht was uit.

3 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page